Wapenstok


Gebruik wapenstok

Korte wapenstok

ALGEMEEN

 

Een wapenstok kan een zeer waardevol middel zijn in de handen van een politieambtenaar die er mee om kan gaan om zichzelf te verdedigen. Een wapenstok in de handen van een ongeoefende is alleen hinderlijk. Met lege handen vechten is immers al zéér moeilijk en als daarbij nog een wapenstok ter hand wordt genomen, komt er nog een dimensie bij.

 

Een wapenstok kan worden gebruikt voor het toepassen van :

  1. Slagtechnieken 
  2. Stoottechnieken
  3. Haktechnieken
  4. Weringen
  5. Klemtechnieken
  6. Omstrengelingstechnieken (verwurgingen)
  7. Drukpunttechnieken
  8. Combinatietechnieken
  9. Specifieke verdedigingen tegen aanvallen met lange voor- werpen.
  10. Bevrijdingstechnieken.

Bij de beoefening van technieken met een wapenstok moet een grote voorzichtigheid in acht worden genomen. Het gebruik van een wapenstok is geen spel maar een noodzakelijk middel om een doel te bereiken. Dat doel kan zijn "overleven". De wapenstok is daarbij een hulpmiddel en moet dus als zodanig ook worden behandeld. 

 

Alle technieken worden beschreven voor rechtshandigen. Daar waar de mannelijke vorm wordt gebruikt wordt ook de vrouwelijke vorm bedoeld.

 

DE KORTE WAPENSTOK.

De rubberen (polyurethaan integraalschuim) wapenstok heeft de volgende kenmerken :

  1. een lengte van 41 cm en een doorsnede van 2½ cm
  2. weegt circa 300 gram 
  3. een glasfiber inlage ter versteviging
  4. licht verend
  5. een afgeplat uiteinde 
  6. en handvat van 12 cm lang
  7. een leren riempje noodzakelijk om de wapenstok uit de rok of de broek trekken.

Uit bovenstaande kan men concluderen dat de effectieve lengte van de wapenstok (41 cm min 12 cm) 29 cm is.  De politie-ambtenaar heeft de wapenstok in een wapenstokzak op de linker heup. Het leren riempje hangt uit de rok of broek.

 

GEWELDSINSTRUCTIE.

In de geweldsspiraal wordt het gebruik van een wapenstok geplaatst tussen fysiek geweld en het gebruik van een vuurwapen. Bij de toepassing van bepaalde technieken zoals slag- of stoottechnieken met een wapenstok kan o.a. door het gewicht van de stok, snelheid/kracht waarmee geslagen wordt en het kleine trefvlak een ernstig lichamelijk letsel worden toegebracht. Bij het toepassen van technieken zoals klemtechnieken moet rekening worden gehouden met het feit dat er met een wapenstok door het gebruik van hefboomtechnieken zeer grote krachten kunnen worden opgeroepen. Een en ander is ook afhankelijk op welk lichaamsdeel en welke plaats de techniek wordt uitgevoerd.

 

De politie-ambtenaar mag niet tot het gebruik van een wapen¬stok overgaan om zich daarmede te verdedigen, indien op een andere, minder ingrijpende wijze het doel kan worden bereikt. Indien de politie-ambtenaar besluit om over te gaan tot het gebruik van een wapenstok dan moeten de toegepaste technieken redelijk zijn en gematigd worden uitgevoerd. Dit voor wat betreft :

  1. de kracht waarmee geslagen enz. wordt
  2. de kracht waarmee geklemd enz. wordt
  3. op welk lichaamsdeel de kracht wordt uitgeoefend
  4. op welke plaats de kracht wordt uitgeoefend.

Ter verduidelijking moet worden aangegeven dat een stoot met de wapenstok veel krachtiger zal aankomen bij een verdachte die komt ingelopen dan bij een verdachte die stil staat. Het grote voordeel van het gebruik van een wapenstok is dat het "bereik" groter wordt. Op een bepaalde afstand kan de ongewapende verdachte de politieambtenaar niet raken en de politieambtenaar de verdachte wel. 

 

In principe worden o.a. de volgende kwetsbare lichaamsdelen ontzien :

  1. het hoofd 
  2. strottehoofd
  3. wervels
  4. solar plexus
  5. testikels.   

Het trefvlak zou kunnen zijn :

  1. armen/handen
  2. benen
  3. schouders
  4. romp.

TECHNIEKEN MET DE WAPENSTOK.

 

GRONDBEGINSELEN.

Het gebruik van een wapenstok is mede afhankelijk van een in de praktijk ontstane en beproefde werkwijze, die tot de best mogelijke oplossing van een probleem behoort. Het gebruik moet subsidiair en proportioneel zijn. 

Aan deze criteria wordt voldaan als het gebruik van een wapen-stok voldoet aan:

  1. Het stroken met de juridische eisen aan het gebruik van geweld 
  2. Het rekening houden met de eisen van de omgeving
  3. Het in overeenstemming zijn met de opbouw en de functies van het menselijk bewegingsapparaat
  4. Het met betrekking tot de bewegingsstructuur en andere essentiële bewegingsvoorwaarden beantwoorden aan de eisen van de bio-mechanica en de bewegingsleer.

Naast het beschikken over een goede mentaliteit is om een goed resultaat te bereiken, de techniek van het gebruik van een wapenstok de beslissen¬de factor die een prestatie bepaalt. Deze opvatting gaat volledig op : alleen een politieambtenaar die beschikt over een juist attitude betreffende het gebruik van geweld en technische vaardigheden die op een hoog niveau liggen kan conditionele mogelijkheden en taktisch inzicht volledig benutten.

 

DE VERHOUDING TUSSEN SLAGTECHNIEK EN VERPLAATSING.

Techniektraining bestaat niet slechts uit het trainen van de techniek van diverse slagen. Bij het gebruik van een wapenstok moet de politieambtenaar natuurlijk beschikken over een uitgebalanceerde slagtechniek. Doch zonder een gelijkwaardige verplaatsing kan hij uit de verschillende slagen geen maximaal voordeel behalen. Het gebruik van een wapenstok vraagt snelle en goed gecoördineerde beenbewegingen. Slagtechniek en ver-plaatsing moeten dan ook als een eenheid worden beschouwd en dus moet tijdens de training hieraan aandacht worden geschonken.

 

ANATOMIE.

De kracht en de richting van een slag of stoot met een wapen¬stok worden vooral door een gedoseerde en gecoördineerde inzet van het polsgewricht en van de onderarm bepaald.

 

Het polsgewricht.

Het polsgewricht wordt gezien als een twee-assig gewricht. In dit gewricht zijn bewegingen om twee assen die loodrecht op elkaar staan mogelijk.

De vier hoofdbewegingen in dit gewricht zijn :

  1. Dorsaal flexie, de buiging achterover met een uitslag van 60 tot 90 graden
  2. Palmair flexie, de buiging voorwaarts met een uitslag van 60 tot 90 graden
  3. Ulnair abductie, de zijwaartse beweging in de richting van de pink met een uitslag van 30 tot 40 graden
  4. Radiaal abductie, de zijwaartse beweging in de richting van de duim met een uitslag van 20 tot 30 graden.

De draaiende bewegingen in het polsgewricht zijn combinaties van deze hoofdbewegingen.

De spieren die werkzaam zijn om de bewegingen in het polsgewricht tot stand te brengen zijn gelegen rond de onderarm.

 

Ellebooggewricht.

In het ellebooggewricht is een buig- en strekbeweging mogelijk naast een draaibeweging. Bij deze laatste beweging draait het spaakbeen (radius) over de ellepijp (ulna). We spreken van pronatie als bij een geheven arm de duim naar binnen of onderen is gedraaid en van supinatie indien de duim in de tegengestelde richting is gedraaid.

De totale uitslag van de draaibeweging in het ellebooggewricht is circa 130 á 140 graden. De draaimogelijkheid van de onder¬arm wordt nog vergroot doordat in het schoudergewricht ook draaiingen mogelijk zijn. Hierdoor wordt de bewegingsuitslag betreffende pro- en supinatie bijna 360 graden. De muscules pronator teres en de muscules pronator quadratus werken aan pronatie van de onderarm. De muscules biceps bra¬chii ondersteunt de muscules supinator bij de supinatie indien het ellebooggewricht niet geheel gestrekt is. 

 

BIO-MECHANICA.

Wil men als lesgever behulpzaam zijn bij het oplossen van een bewegingsprobleem dan moet men vertrouwd zijn met de wetten van de bio-mechanica en de bewegingsleer.

 

Aanvangskracht.

Een lichaamsbeweging die om een hoge eindsnelheid vraagt kan worden ingezet door een tegengestelde beweging.  

Hiervan is zeker sprake bij de uitvoering van de diverse slagen met een wapenstok. Immers indien tijdens de slag met een wapen-stok het trefvlak effectief wordt geraakt moet de 

 

wapenstok een hoogst mogelijke snelheid hebben bereikt. Om een hoge snelheid te krijgen, moet al bij de start van de eigenlijke slagbeweging een zó groot mogelijke startsnelheid bestaan. Er ontstaat een dergelijke grote kracht indien er een vloeiende overgang is van uithaalfase naar slagbeweging. Door een correct uitgevoerde uithaalfase worden namelijk de spieren die aan de slagbeweging meewerken, op een optimale voorspan¬ning gebracht.

 

Versnellingsbaan.

Bij een slag met de wapenstok, die om een hoge eindsnelheid vraagt, moet een zó lang mogelijke versnellingsbaan tot stand worden gebracht. De lengte van de versnellingsbaan is mede afhankelijk van de taktiek, spierkracht en vaardigheid. De versnellingsbaan zal altijd "rond" zijn.

 

Bewegingsoverdracht.

Bij een goed uitgevoerde slag met een wapenstok wordt met behulp van meerdere deel-impulsen een hoge eindsnelheid bereikt. De bewegingsoverdracht bestaat o.a. uit benen, romp, schouder, arm en polsgewricht. Deze deel-impulsen moeten zodanig worden gecoördineerd dat tegelijkertijd de maximale snelheid wordt bereikt indien met de wapenstok het trefvlak wordt geraakt. Bij een a-cyclische beweging kan men veelal onderscheid maken in een voorbereidingsfase (de uithaalfase in dit geval), hoofdfase en eindfase. Als men de slag van boven met een wapenstok in slow motion op een videoband bekijkt dan ziet men een tijdelijke verschuiving van het begin van de afzonderlijke deelbewegingen. Terwijl de romp de hoofdfase al heeft ingezet, bevindt de arm zich nog in de voorbereidingsfase, terwijl in het schoudergewricht de hoofdbeweging van de bovenarm begint, moet de elleboog nog in beweging komen. Deze faseverschuiving moet bij de bewegingsoverdracht voornamelijk in dienst staan van de voorrekking en voorspanning van de bij de slagbeweging te gebruiken spiergroepen. Bovendien worden de vertragingskrachten, die bij het begin van de slagbeweging optreden, door de grote krachtmomenten van de krachtige rompspieren gemakkelijk overwonnen.

 

De uitslag van de beweging.

Het verloop van een slag met een wapenstok, die op deze biomechanische principes gebaseerd is, waarbij dus de taktische principes buiten beschouwing worden gelaten, moet aan de volgende eisen voldoen : 

  1. De uithaalfase moet tegengesteld aan de slagrichting verlopen en zó lang mogelijk zijn
  2. Tussen de uithaalfase en de slagbeweging mag geen stilstand zijn. De overgang moet dus vloeiend verlopen. 
  3. Tijdens de slagfase neemt de snelheid van de wapenstok via een optimaal lange, onafgebroken "ronde" baan toe. Dit noemen we de versnellingsfase.
  4. De afzonderlijke deelbewegingen moeten zo gecoördineerd worden, dat ze vloeiend in elkaar overgaan en de wapenstok een optimale versnelling geven.

Een slagbeweging voldoet aan deze eisen wanneer de wapenstok tijdens de slagfase een baan doorloopt, die nagenoeg overeenkomt met een lus. Bij de aanvang van de uithaalfase wijst de wapenstok naar de "verdachte". Door het buigen en draaien in het pols- en ellebooggewricht wordt de lusbeweging ingezet.  Tijdens de eindfase, indien de wapenstok het trefvlak raakt, worden de spieren aangespannen. Na de slag neemt de politie-ambtenaar weer de gevechtshouding aan of voert een vervolgtechniek uit. 

 

HET TREKKEN VAN DE WAPENSTOK.  

De wapenstok zit in een wapenstokzak op de linker heup. De politieambtenaar kan kiezen voor twee manieren indien hij snel de wapenstok ter hand wil nemen. Hij trekt met z'n linker¬hand aan het riempje de wapenstok uit z'n broek en pakt met z'n rechter hand het handvat van de wapenstok en neemt tegelijkertijd een gevechtshouding aan. Een andere mogelijkheid is het trekken met de rechterhand aan het riempje de wapenstok uit de broek, tegelijkertijd een gevechtshouding aannemen en de wapenstok pakken in de rechter-hand.

 

HET VASTHOUDEN VAN DE WAPENSTOK.

Het goed vasthouden van de wapenstok is een absolute voorwaarde om goed om te kunnen gaan met de wapenstok.

Functioneel gezien is de wapenstok niets anders dan een verlengstuk van de hand. De goede greep moet er voor zorgen dat de wapenstok tijdens het verloop van een techniek zoveel mogelijk parallel staat met de handpalm.

Het handvat van de wapenstok wordt zodanig vastgepakt dat :

  1. De pink en de handbasis tegen het einde van het handvat liggen
  2. De middel-, ringvinger en de pink naast elkaar het handvat omsluiten
  3. De wijsvinger los van de andere vingers het "hoogst"
  4. De duim het handvat van de andere zijde omsluit, waarbij hij voor het topje van de middelvinger gelegd wordt

Als men de hand opent, moet de wapenstok niet loodrecht op de vingers staan maar diagonaal in de handpalm liggen.

Beginners houden de wapenstok vaak te strak vast. Deze verkrampte houding beïnvloedt de fijne coördinatie van de vingers en de optimale samenwerking tussen polsgewricht en onderarm. Bovendien leidt de onafgebroken statische arbeid van de greep tot een snel optredende vermoeidheid van de betreffende spie¬ren in de onderarm. Het beste is een voortdurende wisseling van spanning en ontspanning, dat wil zeggen een ontspannen greep tijdens de gehele beweging en een vaste greep vlak voordat het trefvlak geraakt wordt.

 

GEVECHTSHOUDING MET DE WAPENSTOK.

De gevechtshouding met een wapenstok is de inmiddels bekende gevechtshouding waarbij de wapenstok in de rechterhand wordt gehouden, ongeveer voor de rechter zijde van de borst. De voeten wijzen naar voren en zijn op heupbreed¬te uit elkaar. Beheers de lijn van neus tot navel van de verdachte die "in" de wapenstok kijkt.

 

SLAGTECHNIEK EN VERPLAATSING.

De wijze van slaan met een wapenstok is van groot belang. Men kan verticaal en diagonaal slaan, forehand dan wel backhand. Een geheel verticale slag is relatief eenvoudig te ontwijken voor een verdachte. Diagonaal slaan heeft de voorkeur. Deze slag kan veel moeilijker worden ontweken. De slagen moeten gericht zijn op armen/handen, benen of schouders. Mist de slag dan mag de wapenstok niet doorgezwaaid worden, zodat de politie-ambtenaar zijn balans en dekking verliest. Het terughalen van de wapenstok na de energieoverdracht van de slag of stoot is van groot belang.

 

De snelle slagbeweging wordt ondersteund door een goede ver-plaatsing. De slagtechniek moet dus altijd door een overeen-stemmen¬de verplaatsing aangevuld respectievelijk mogelijk gemaakt worden. Pas door een bepaalde verplaatsing kan de politieambtenaar zich in een positie plaatsen, van waaruit hij de beoogde slag onder druk correct kan uitvoeren. 

 

Een optimale verplaatsing moet voldoen aan :

  1. De verplaatsing moet snelle en tegelijk verantwoorde bewegingen mogelijk maken
  2. Met behulp van de verplaatsing moet de verdachte worden benaderd op de wijze zoals de te uitvoeren slag dat vereist
  3. Met behulp van de verplaatsing moet de politieambtenaar zo spoedig mogelijk buiten het bereik van de verdachte blijven c.q. gaan. 

 

Een gecontroleerde, zekere slag of stoot is veelal het gevolg van een totale lichaamsbeweging en lichaamsbeheersing.

De politie-ambtenaar blijft zoveel mogelijk rechtop waardoor hij goed in balans blijft, beweeglijker is, een ruim zicht blijft behouden en goed kan blijven ademen. Door de gewichtsverplaatsing in de slagrichting geeft men de slag extra intensiteit. Bij een normale diagonale slag is de slagarm nagenoeg gestrekt als de slag aankomt. De politie-ambtenaar slipt hierbij binnen de raakafstand, voert één of méér aanvallen uit en slipt daarna weer snel buiten de raakafstand. De linkerhand zorgt voor dekking.

 

STOOT MET WAPENSTOK.

Een tweehandige stoot met het uiteinde van een wapenstok kan een zeer krachtige techniek zijn. Bij de stoot recht naar voren wordt, om het omslaan van de wapenstok te voorkomen, het uiteinde iets hoger gehouden dan het handvat en is de wapen¬stok in het verlengde van de onderarm. Ook nu moet er weer ontspannen worden gestoten en de spieren aangespannen worden als het doel wordt getroffen. De stoot wordt ondersteund door lichaamsinzet. Ook kan er met één hand worden gestoten terwijl met de andere hand de stok wordt afgeschermd. Om levensgevaarlijke blessures te voorkomen is het van groot belang dat men niet stoot op vitale plaatsen van het menselijk lichaam.

 

HAK MET EEN WAPENSTOK.

Met de achterzijde van de wapenstok kan "gehakt" worden. Dit is een techniek die kan worden toegepast indien de verdachte op geringe afstand is. De wapenstok heeft men hierbij stevig in de hand en het onderste gedeelte van de wapenstok steekt daarbij uit de vuist. Hiermede raakt men het trefvlak. Na de hak neemt men weer snel afstand van de verdachte en komt men weer in de gevechtshouding of voert men nog een techniek uit.

 

WERING MET EEN WAPENSTOK.

Met behulp van een wapenstok kan men weringen maken. Een wering kan al dan niet gepaard gaan met een ontwijking. Een ontwijking is een verplaatsing om te weren of een aanval door te sturen om b.v. uit de baan van de aanval te komen. Steeds moet er voor gezorgd worden dat men een goede positie heeft en "sterk" staat. Men kan o.a. met twee handen aan de wapenstok weren, een werende slag maken, of met een arm weren en daarna slaan met de wapenstok.

 

COMBINATIES.

Naar aanleiding van de oefenstof die we tot nu toe hebben beoefend kunnen de o.a. volgende combinaties worden uit-

gevoerd :

  1. Duw-slag.
  2. Slag-duw.
  3. Vuiststoot-slag
  4. Slag-vuiststoot
  5. Rechte trap-slag
  6. Slag-rechte trap
  7. Cirkelende trap-slag
  8. Slag-cirkelende trap
  9. Slag-hak
  10. Hak-slag
  11. Stoot-hak-slag
  12. Diverse weringen gevolgd door een slag
  13. enz.

GEBRUIK WAPENSTOK       CIOS SITTARD       DOCENT L. VERHOEVEN